Definities en voorbeelden
Er bestaan heel veel verschillende verwoordingen van wat executieve functies precies zijn. In deze bachelorproef wordt verder gebouwd op de definitie dat executieve functies vaardigheden zijn die nodig zijn voor het verrichten van bewust, opzettelijk en doelgericht gedrag om informatie te verwerken, sociale relaties te onderhouden en aan zelfverbetering te doen. Het eerste deel van de definitie werd opgesteld door Peter Dejonckheere. Deze definitie werd verkozen door zijn duidelijke omschrijving van de taak van executieve functies. Dit maakt het vage containerbegrip, executieve functies, behapbaar. Het tweede deel van Ans Ramaut verduidelijkt de einddoelen van de waartoe de taak van de executieve functies leidt.
Mijn bachelorproef baseert zich op 5 executieve functies, namelijk: inhibitie, werkgeheugen, cognitieve flexibiliteit, plannen en organiseren en emotieregulatie. De eerste drie zijn volgens het model van Catherine Malfait de drie centrale executieve functies, soms ook de lagere orde executieve functies genoemd. Op deze drie centrale executieve functies worden er hogere orde executieve functies gebouwd zoals plannen/organiseren en emotieregulatie die verder besproken worden op deze website.
Op deze pagina worden de 5 uitgekozen executieve functies gedefinieerd en aangetoond met een voorbeeld voor het eerste leerjaar en het zesde leerjaar. De visuele voorstelling komt vanuit de autometafoor van Ramaut.
Inhibitie staat voor het vermogen om een impuls te onderdrukken en hierdoor tijd te creëren om te zorgen voor een gepaste gedraging. Het is het vermogen waarbij je in staat bent om te reflecteren vooraleer je bepaald gedrag vertoont. Het zorgt ervoor dat spontaan gedrag naar de achtergrond verschuift waardoor je de mogelijkheid hebt om te reflecteren over het effect van het spontane gedrag vooraleer je het stelt. Pas na die reflectie wordt het (aangepaste) gedrag effectief uitgevoerd. Om het nog eens anders voor te stellen zet ik hier de metafoor van een innerlijke pauzeknop waarmee ondoordachte, dominante, automatische handelingen, gedachten of emoties onderdrukt kunnen worden. Inhibitie wordt in sommige andere literatuur verwoord als impulsremming of impulsbeheersing. De bachelorproef werkt vanaf hier verder met de term impulsbeheersing omdat deze de meest toepasselijke en begrijpbare term is.
Voorbeeld 1ste leerjaar: Een kind zit in de klas en de juf spreekt over de verschillende soorten huisdieren. Het kind springt meteen recht en roept: 'Ik heb ook een hond, hij heet Snoepie!'.
Voorbeeld zesde leerjaar: Jef zit in de klas en maakt zijn sommen tot 10 000. Het gaat echter niet goed vooruit. Hij zit voortdurend af te dwalen en wiebelt enorm op zijn stoel. Hij kan het dan ook niet laten om zijn buur te vertellen over hoe saai het wel niet is in de klas.
Werkgeheugen is het geheugen dat een actieve rol speelt om informatie, waaronder aangeleerde vaardigheden of eerdere ervaringen vanuit het lange termijngeheugen maar ook sensitieve informatie die binnenkomt via de zintuigen, voor een korte tijd vast te houden en te bewerken in functie van een uit te voeren taak. Het heeft een beperkte capaciteit voor de informatie waar we onze aandacht op vestigen.
Het werkgeheugen wordt gelinkt met de term updating waarbij het gaat over het vasthouden, sturen en manipuleren van binnenkomende informatie in het werkgeheugen in functie van de komende taak. Updating staat dus voor het vermogen om geheugeninhoud te vernieuwen door oude informatie te vervangen door nieuwe relevantere informatie. Het werkgeheugen kan gezien worden als een computer die instaat voor het opslaan en verwerken van informatie. De computer kan tussentijdse resultaten bijhouden om tot een eindresultaat te komen.
Voorbeeld 1ste leerjaar: Louise zit in de klas en volgt mee met de instructie van de juf. Echter wanneer ze aan de opdracht begint, merkt ze dat ze niet weet wat ze moet doen. Daarom stoort ze haar buur om te vragen wat ze moet doen. Die weet het wel maar wordt door de juf gestraft omdat hij Louise lastigvalt.
Voorbeeld zesde leerjaar: Bram zit in de klas en probeert zijn vraagstuk op te lossen. Hij heeft hier veel moeite mee en weet niet precies welke informatie uit het vraagstuk bruikbaar is. Daarom zit hij maar wat te gokken.
Cognitieve flexibiliteit wijst op het vermogen om je denken en doen te kunnen aanpassen. Het gaat hier over het kunnen springen van de ene taak naar de andere taak, maar ook op verschillende aspecten binnen eenzelfde taak. Cognitieve flexibiliteit verwijst naar het aanpassen van plannen, gedachten of gedrag indien de situatie het vereist. Motorische flexibiliteit is het kunnen afbreken van een motorische of gedragshandeling om te kunnen starten aan een nieuwe. Dankzij deze functie kun je je aanpak bijsturen vanuit een ander standpunt. Zie hier de verwijzing naar het model van Emiel van Doorn, te vinden in het volgende punt ‘Het model van Jelle Jolles’ die de executieve functie monitoring introduceerde. Om dit opnieuw met een metafoor te visualiseren kan het beeld van een schakelaar gebruikt worden, die ervoor zorgt dat je gemakkelijk kan wisselen tussen verschillende taken. Flexibiliteit wordt door sommigen verwoord met de term shifting of task switching.
Voorbeeld eerste leerjaar: Elisa is bezig met haar optelsommen tot 10. De juf wil verder met haar les omdat ze anders in tijdsnood geraakt. Ze neemt het wiskundeboek van Elisa af en geeft de instructie van de spellingsles. Elisa kan niet mee volgen met de instructie want in haar achterhoofd is ze nog steeds bezig met de optelsommen.
Voorbeeld zesde leerjaar: Lucas is het gewoon om elke donderdagnamiddag te zwemmen met de klas. Hij gaat vol trots met zijn zwemzak naar school, maar hij merkt dat de meester er niet staat. Hij raakt in paniek en roept hem. Een juf komt aangelopen en vertelt hem dat de meester afwezig is en dat hij les zal krijgen van haar. Hij gelooft haar niet en staat erop dat hij op de speelplaats blijft wachten. Met veel tegenstribbeling krijgt ze hem uiteindelijk toch in de klas.
Plannen en organiseren worden heel vaak samen genomen omdat ze elkaar aanwakkeren.
Plannen is het vermogen om te denken wat je wil doen en hoe je het gaat doen. Het doel met deze executieve functie is om een vooropgesteld doel te bereiken aan de hand van de taken in de volgorde te plaatsen die het effectiefst werkt. Een ander woord is prioriteren. Wat moet eerst gebeuren, wat kun je daarna doen …
Daarentegen is organiseren het vermogen om aan de hand van een opgemaakte structuur, lees planning, de benodigde materialen, tijdstippen (Opnieuw een verwijzing naar een executieve functie, nl. timemanagement die niet verder uitgewerkt wordt) en vindplaatsen van de benodigde materialen te identificeren. Een klein voorbeeld: wanneer een kind klaar is met het leren voetballen, zal het de bal terugleggen op de juiste plaats. In verdere stadia zoals een tiener zal het de benodigde materialen, zoals een bal en een doel, zelf kunnen nemen.
Voorbeeld eerste leerjaar: Fien merkt tijdens de wiskundeles opeens dat ze haar balpen in haar boekentas heeft laten zitten. Ze vraagt de juf of ze erom mag gaan. Na 10 minuten heeft ze dorst, maar haar fles zit nog in haar boekentas. Opnieuw moet ze de juf storen om te vragen of ze erom mag gaan. Wanneer de juf wil beginnen aan de taalles ziet ze nogmaals de vinger van Fien omhoog gaan, ze is haar taalboek in haar boekentas vergeten. 'Hoe kan dat toch', zegt de juf, 'weet jij nu nog niet hoe je je boekentas moet ledigen?'
Voorbeeld zesde leerjaar: Tijdens het contractwerk geraakt Tim nooit klaar met al zijn moet-taken. De juf merkt dat al zijn mag-taken wel in orde zijn. Tim heeft duidelijk moeite met het prioriteren van bepaalde taken.
Bij emotieregulatie gaat het over het vermogen om je emoties in goede banen te leiden zodat je het vooropgestelde doel behaalt. Vooraleer je je emoties uit in je gedrag, reflecteer je er eerst over in je gedachten. Waar zullen de emoties tot leiden, welke alternatieve emoties zijn er … Dit zijn allemaal vragen die tijdens dit proces worden overlopen.
Voorbeeld eerste leerjaar: Gino wil zijn blauwe bal terug die juf hem afnam. Hij zit te mokken op zijn stoel. De juf geeft hier geen aandacht aan en gaat verder met haar les. Wanneer Gino aan de oefeningen moet beginnen, weet hij niet wat hij moet doen. Heeft hij het goed aangepakt door niet meer te willen luisteren of was er een andere manier om te tonen dat hij niet tevreden was?
Voorbeeld zesde leerjaar: Helena speelt samen met haar vriendinnen. Opeens krijgt ze een duw van één vriendin. De anderen lachen ermee, maar zij vindt het duidelijk niet grappig. Ze scheldt hen allemaal uit. Nu heeft ze geen vriendinnen meer en niemand om mee te spelen in de volgende speeltijd.
Maak jouw eigen website met JouwWeb