Zwakke EF

Zwakke executieve functies hoeven niet meteen een stoornis te zijn. Wanneer één van de drie elementen (aandacht, executieve functies of rust) tekortschiet, wordt de zelfsturing verzwakt maar verstoort die niet altijd de ontwikkeling van het kind. We spreken van een stoornis wanneer een kind door een zwakke zelfsturing ernstig beperkt is.  Dit is niet het geval wanneer de aandacht verzwakt is door een veelvoud van binnenkomende informatie tijdens een carnavalstoet. Dan zul je ook een zwakkere zelfsturing ondervinden door een zwakke aandacht, maar dit is slechts tijdelijk. Hetzelfde geldt voor een stressperiode waarbij de impulsbeheersing verzwakt is. Ook dit is tijdelijk en beperkt Ten slotte kan er een tekort aan slaap zijn waardoor de zelfsturing verzwakt is. We kunnen dus besluiten dat zelfsturing wordt bepaald door 3 elementen: aandacht, executieve functies en rust. Op gedragsniveau kan het lijken alsof een kind zwakke executieve functies heeft, maar de oorzaak kan in een ander element liggen zoals rust of aandacht. Daarom is evenwicht belangrijk.

Daarnaast is het belangrijk om te onthouden dat stoornissen met zwakkere executieve functies niet meteen samenhangen met een laag IQ. Iemand kan een hoog IQ hebben, maar niet over een goede zelfsturing beschikken. Dit verwoordt Tijl Koenderink heel helder. We hebben volgens zijn onderzoek twee breinen: het reptielenbrein en het zoogdierenbrein. Het reptielenbrein kan reageren op recente prikkels en zorgt voor  geautomatiseerd gedrag. Het zoogdierenbrein staat in voor het planmatig denken, hier liggen de executieve functies. De twee breinen ontwikkelen zich onafhankelijk van elkaar naargelang ze gestimuleerd worden. Sommigen kinderen handelen enkel en alleen maar vanuit een automatische respons komende vanuit het reptielenbrein waardoor geen tijd verloren wordt. Anderen moeten eerst een plan van aanpak in hun hoofd ontwikkelen met hun zoogdierenbrein vooraleer ze aan de slag kunnen gaan. Hierdoor duurt het veel langer tegen dat ze effectief handelingen gaan stellen, wat bij leerkrachten vaak verward wordt met domheid. Ze zien echter niet alle interne handelingen die het kind stelde om aan een taak te beginnen. Belangrijk is dus dat beide breinen goed ontwikkeld worden. Kinderen met een laag ontwikkeld reptielenbrein kunnen we op twee manieren helpen. Ten eerste kunnen we de wereld aanpassen door gebruik te maken van taakkaarten. Hierop staat het uiteindelijke doel stap per stap uitgelegd. Nadeel hierbij is dat het zoogdierenbrein niet verder ontwikkeld wordt. Daarom is het tweede idee veel beter want hierbij werken we ook met de taakkaart, maar bouwen we steeds meer af waardoor het kind zelf de stappen gaat automatiseren en het zoogdierenbrein verder ontwikkeld wordt. Bij dit idee passen we het kind aan.